Oefening werkwoordspelling - verleden tijd
delen werken deel stam werk ik, jij, het deelde stam+de/te ik, jij, het werkte wij, jullie, zij deelden stam+den/ten wij, jullie, zij werkten Als de stam eindigt op d of t, wordt de verleden tijd met een dubbele medeklinker geschreven. smeden vergroten smeed stam vergroot ik, jij, het smeedde stam+de/te ik, jij, het vergrootte wij, jullie, zij smeedden stam+den/ten wij, jullie, zij vergrootten Schrijf steeds de verleden tijd van het werkwoord op. 1. De storm verwoes …… (verwoesten) ons tuinhuisje. 2. Het team lan …… (landen) gisteren pas laat op Schiphol. 3. Hij beklee .…… (bekleden) de stoel opnieuw. 4. De kinderen lach…… (lachen) toen hij weer eens mors …… (morsen). 5. Ik vermoe …… (vermoeden